Het geheugen van de vakbeweging

Van Marga Klompé tot Lodewijk Asscher

Hoe de Bijstandswet langzaam om zeep is geholpen 1963-2013

In 1963 is de Algemene Bijstandwet van KVP-minister Marga Klompé aangenomen. Eeuwenlang waren arme mensen aangewezen op de liefdadigheid van kerken en caritatieve instellingen en op de harde hand van de burgerlijke armenzorg. Welzijn en discipline gingen nauw samen en arbeidsdwang vond men het meest probate middel tegen armoede, of er nu echt werk was of niet. De Bijstandswet van Klompé was een van de belangrijkste keerpunten in de Nederlandse sociale geschiedenis en betekende het sluitstuk van de zogeheten welvaartstaat. ‘Van genade naar recht’ zei Klompé zelf.

Marga Klompé, grondlegster van de BijstandswetMarga Klompé, grondlegster van de Bijstandswet

De Canon Sociaal Werk in Nederland wijst op het grote emancipatoire effect van Klompé’s inzet. De wet maakte niet alleen een einde aan de vernederende maatregelen van de oude armenzorg, maar nam ook voor vrouwen de economische barričres weg om te scheiden; ze konden door de bijstand financieel onafhankelijk worden van hun man. De bijstandsmoeder deed haar intrede in de geschiedenis. Ook andere groepen, zoals psychiatrische patiënten en dak- en thuislozen, kregen door de bijstand weer toekomstmogelijkheden.
De wet van 1963 werd aangenomen onder het kabinet De Quay maar was het product van de rooms-rode samenwerking van KVP en PvdA. Tegenwoordig heeft het CDA geen boodschap aan de katholieke sociale leer en heeft de PvdA haar ideologische veren afgeschud. De erfenis van Klompé vindt in deze partijen geen principiële verdedigers meer.

Stortvloed van verslechteringen

De bijstandswet van Klompé is in de loop van de tijd nogal veranderd en tegenover de oorspronkelijke bedoelingen ook steeds meer verslechterd. Vooral de laatste 15 jaar is er een waterval aan veranderingen over de bijstandsgerechtigden uitgestort. Op 1 januari 1996 werd de Algemene Bijstandswet ‘heringericht’ en vervangen door een nieuwe, de Algemene bijstandswet met een kleine b. Sindsdien is die wet nog minstens 60 keer gewijzigd
Een grote verandering was de Wet werk en bijstand (WWB) die op 1 januari 2004 in werking trad met als volledige titel Wet van 9 oktober 2003, houdende vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten. Klompé wilde de bijstandstrekkers bevrijden van het liefdadigheidsluchtje van de oude armenzorg en hen zelfrespect terug geven, bij de Wet werk en bijstand gaat het er vooral om de mensen zo snel mogelijk zonder omwegen naar betaald werk te krijgen en de kosten flink te beperken; werk gaat boven uitkering. De gemeentes moesten voortaan alle bijstandstrekkers die tot werk in staat zijn onderwerpen aan een verplicht re-integratietraject.

Tegenprestatie naar vermogen

Ook vóór 2004 werd van mensen zowel in de werkloosheidswet als in de bijstandswet natuurlijk verwacht, dat zij hun best zouden doen om weer werk te vinden. Centraal daarbij stond het begrip passende arbeid. Je hoefde niet elke baan te accepteren, maar alleen werk dat paste bij je opleiding of ervaring. In de WWB werd de term passende arbeid vervangen door het begrip algemeen geaccepteerde arbeid; dat wil zeggen dat je ook werk moet accepteren dat ver onder je vermogens ligt. Als je maar werkt. Het duurde wel even voor dit ook algemene praktijk werd. Nog in 2008 verbood een rechter de Sociale Dienst van Arnhem om een horecamedewerker te verplichten schoffelwerk te doen. De o zo christelijke minister Donner in het kabinet Balkenende-Bos maakte aan deze rechterlijke mogelijkheid definitief een eind.
Het neo-liberale denken over de sociale wetgeving bereikte wat de bijstand betreft haar hoogtepunt in de Wet Werken naar Vermogen die door het kabinet van VVD, CDA en PVV werd ingediend. Kernwoord in het denken van deze partijen is ‘tegenprestatie naar vermogen’. Iemand die bijstand krijgt, is verplicht daar iets tegenover te stellen, ofwel door alle mogelijk werk te accepteren, ofwel door vrijwilligerswerk te doen dan wel anderszins ‘maatschappelijk verantwoorde activiteiten’. Gemeentes mogen van uitkeringsgerechtigden eisen dat ze als tegenprestatie voor de bijstand een aantal uren werk verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct helpt om de kans op regulier werk te vergroten. In dit wetsontwerp kwam ook de onzalige gedachte voor om de toets op het partnerinkomen te vervangen door een ‘toets op het huishoudinkomen’, waardoor bij het vaststellen van de uitkering ook rekening gehouden zou worden met bijstand-genietende inwonende volwassen kinderen. De breuk tussen de PVV en de twee andere partijen verhinderde de invoering van die huishoudinkomenstoets.
Inmiddels is ook weer een van de andere elementen van de oude armenwet van stal gehaald: het mogelijk maken van huisbezoeken in de sociale zekerheid. Tot de beruchte vernederingen van de armenzorg behoorde het gesnuffel in de kasten van de armen. In een modern jasje komt ook dit weer terug.

Sluitstuk

Het voorlopig sluitstuk van de alsmaar veranderende bijstandswet is het plan van het huidige VVD-PvdA-kabinet voor de Participatiewet die voorborduurt op het wetsvoorstel Werken naar vermogen van het eerste kabinet Rutte. In deze nieuwe wet worden de Wet werk en bijstand, de Wet Sociale Werkvoorziening en een deel van de Wajong samengevoegd. Als de wet wordt aangenomen zullen alleen jongeren die helemaal niet kunnen werken een Wajong-uitkering krijgen. Voor alle mensen die onder deze participatiewet vallen, geldt het systeem van loondispensatie, wat betekent dat zij tijdelijk zelfs werk moeten accepteren onder het minimumloon. De bestaande re-integratie- en begleidingsbudgetten voor de gemeentes worden samengevoegd en geleidelijk verminderd. Het kabinet Rutte-Asscher wil net als de vorige regering ook nog eens 1,8 miljard bezuinigen.

Arbeidzaamheid

Hoe gaat de uitvoering van de WWB nu in de praktijk? Een van de grote gemeenten in Nederland, waar de PvdA altijd sterk is, Rotterdam, geeft het slechte voorbeeld. ‘Wie kan werken, moet werken’ is de leus. Of er nu grote werkloosheid heerst zoals nu, of niet, er zal gewerkt worden. De site van Rotterdam zegt het zo: ‘De gemeente wil wel dat u er alles aan doet om betaald werk te vinden. Lukt het niet om betaald werk te vinden, dan gaat u onbetaald werk doen. Bijvoorbeeld vrijwilligerswerk bij een buurthuis, peuterspeelzaal, verzorgingshuis, speeltuin of sportclub. Zo doet u iets terug voor uw uitkering.’ Uiteraard keert ook de term ‘tegenprestatie’ in het Rotterdamse beleid weer terug Of je gedwongen ‘vrijwilligerswerk’ nog vrijwilligerswerk kunt noemen, hebben de sociale bazen zich niet afgevraagd en evenmin of al die instellingen wel zitten te wachten op dwangmedewerkers.

Arbeidsplicht en de geest van het kapitalisme

Waar komt deze preoccupatie met arbeid vandaan? Denken de politici uitsluitend aan het welzijn van mensen zonder werk en inkomen? Of willen zij hen coűte que coűte disciplineren? In elk geval gaan welzijn en discipline al zo’n 500 jaar samen.
De arbeidsdwang van tegenwoordig staat in een heel lange traditie. In de middeleeuwen werden arme mensen – de pauperes Christi die ook weer de lievelingen zijn van de nieuwe Paus Franciscus – door parochies, kloosters en godshuizen gesteund ‘ter liefde Gods’ en werd er van de bedeelden niets geëist dan een gebedje voor de goede gevers. Maar toen rond 1500 het vroeg-kapitalisme tot ontplooiing kwam, met name in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden, werd gebroken met de middeleeuwse praktijken van barmhartigheid.
De humanist Joannes Ludovicus Vives uit Brugge zette in zijn befaamde boek De subventione pauperum uit 1526 (in 1533 als Secours van den aermen in het Nederlands uitgegeven) uiteen wat Onze Lieve Heer het menselijk geslacht gegeven heeft als penitentie voor onze zonden, ‘te wetenen, dat een yegelijcke gevoet si ende ete broot, dat hi met sinen aerbeyt ghewonnen sal hebben.’ Hij beoogde met zijn plannen ook aan de vraag naar arbeidskrachten voor het opkomend kapitalisme te kunnen voldoen. Maar vóór alles was de arbeidsplicht een kwestie van moraal. Arbeid gold als de vervulling van Gods wil en kreeg zo ook het karakter van heiliging. Max Weber wees op de samenhang van kapitalisme en het ‘ascetische’ protestantisme. In elk geval was voor de calvinisten die het in de Noordelijke Nederlanden voor het zeggen kregen, de heilige plicht tot arbeid helemaal vanzelfsprekend. Niet voor niets werd in Amsterdam, de vroeg-kapitalistische handelsstad bij uitstek, een nieuwe uitvinding gedaan: het werk- en tuchthuis. In 1596 werd het Rasphuis voor mannen gesticht en in 1597 het Spinhuis voor vrouwen. Later kwam er een scheiding tussen de tuchthuizen voor werkschuw tuig en de werkhuizen voor werkwillige armen.
Sinds de Verlichting vanaf het laatste kwart van de 18e eeuw, werd Nederland overspoeld door werkinrichtingen, waarin armen zonder baan aan het werk werden gezet. Een piek werd bereikt in 1854 met meer dan 110 inrichtingen. In het utilitaire Verlichtingsdenken gold als vanzelfsprekendheid dat alle mensen nuttige burgers behoorden te zijn van de maatschappij en dat zij zich niet mochten onttrekken aan de plicht tot arbeid. ‘Ledig te gaan en ijdele dingen te doen is voor elk verstandig schepsel schandelijk en veragtenswaardig’ schreef Klaas Ris, de oprichter van een befaamd arbeids- en opvoedingsproject, in 1777. Het lijkt wel of de politici die de WWB hebben geschreven en B&W van Rotterdam bij hem in de leer zijn geweest.
De idee van arbeidsdwang en werkverschaffing is ook in de 20e eeuw levend gebleven. Denk maar aan de werkkampen van de DUW, de Dienst uitvoering Werken, die in 1944 door het Militair Gezag werd opgericht om de honderdduizend onvrijwillige werklozen aan het werk te zetten bij grote werkverschaffingsprojecten in de vorm van ontginning, indijking en bos-aanleg. In 1954 werd de dienst opgeheven, nadat in 1952 de Werkloosheidswet in werking was getreden.

De Algemene Bijstandswet ter ziele

 De sociaal-democratische arbeidersbeweging verzette zich altijd tegen de combinatie van werkverschaffing en arbeidsdwang. Zij eiste werkgelegenheidsbeleid, zoals het vooroorlogse Plan van de Arbeid van de SDAP en voor werkloze arbeiders een fatsoenlijke werkloosheidsverzekering en voor mensen die geen behoorlijk inkomen hadden een even fatsoenlijke bijstandswet. In de katholieke politieke partij, die een sterke arbeidersvleugel had (de KAB, Katholieke Arbeidersbeweging) werd ook steeds meer de katholieke sociale leer richtinggevend. Beide bewegingen culmineerden in 1963 in de Algemene Bijstandswet van minister Klompé. Tegenwoordig is het CDA niet veel meer dan een conservatief-liberale partij, liberaal op sociaal-economisch terrein en conservatief op dat van moraal en levensvragen. De PvdA is een linkserig-liberale partij geworden, die hoogstens sociaal-democraten in haar midden duldt. En de VVD is weer geworden, wat liberalen altijd al waren, tegenstander van een staat die actief is op sociaal gebied en zwakkeren beschermt. Zo is het gekomen, dat de Algemene Bijstandswet, van Klompé tot Asscher een uitgeklede wet is geworden met als kernbegrippen algemeen geaccepteerde arbeid en tegenprestatie en als nieuwste oekaze: gij zult participeren! Marga draait zich om in haar graf.
Henk Michielse
redacteur van De Nieuwe Linie (1963-1966). hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam.
Ondermeer auteur van Welzijn & discipline – strategieën en technologieën in het sociaal beheer, Amsterdam 1997.

Dit artikel is eerder verschenen in het speciale nummer 50 jaar na de eerste De Nieuwe Linie,